We wachten al enige tijd met interesse op een uitspraak van de Hoge Raad die door een schuldeiser is uitgelokt om duidelijkheid te krijgen over welke buitengerechtelijke incassokosten nu wel en welke niet voor toewijzing in aanmerking komen. De uitspraak is inmiddels op 10 juli 2015 gedaan, zie:

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2015:1868

Deze uitspraak is van belang voor de dagelijkse praktijk van de incassobranche.

In onderdeel 2 van de uitspraak zie je de vragen terug die aan de Hoge Raad zijn gesteld. Zo werd gesteld dat in B2B-relaties ondernemingen vrij zouden moeten zijn om 15 % incassokosten af te spreken en dat de rechter dit percentage niet zou mogen matigen tot het (lagere) BIK-tarief.

Zoals u weet is de Hoge Raad de hoogste rechtsinstantie in Nederland en hebben alle rechters zich te houden aan deze uitspraak.

De conclusie van de uitspraak is dat iedere rechter een matigingsbevoegdheid behoudt, no matter what, ook in B2B-relaties en dat in elk geval apart moet worden beoordeeld en aangetoond dat de hogere kosten dan de staffel van het BIK-tarief (Wet Buitengerechtelijke incassokosten) daadwerkelijk zijn gemaakt en redelijk zijn. Wel geldt altijd als minimum het BIK-tarief. De meeste rechters volgen dit tarief in de praktijk, zo weten we inmiddels. Dat zal niet veranderen verwacht ik. Schuldeisers blijven dus overgeleverd aan de grillen van de rechters en zullen telkens moeten betogen dat bijvoorbeeld 15 % in de betreffende zaak redelijk is. We hebben daarvoor inmiddels uitgebreide formuleringen voor bedacht in onze dagvaardingen. Regelmatig lukt het ons om de rechter te overtuigen om akkoord te gaan met een hoger percentage.

Daarbij kan meespelen in de beoordeling dat partijen zakelijke deelnemers zijn in het rechtsverkeer en dit hogere incassopercentage is afgesproken tussen de schuldeiser en bijvoorbeeld een rechtsbijstandverlener. Een rechter zal eerder genegen zijn 15 % als redelijk te accepteren in B2B-relaties dan in zaken met consumenten als debiteur, waar verplicht standaard altijd het BIK-tarief geldt. De rechter kan dus contractuele afspraken tussen partijen over incassokosten negeren als hij deze te hoog vindt. Wel moet hij deze afwijking motiveren, zij het dat aan de motivering geen strenge eisen worden gesteld.

Bij nadere bestudering van het arrest valt ons tenslotte r.o. 3.5.7 op waarin de Hoge Raad stelt:

"Het staat de rechter echter vrij, met inachtneming van de hiervoor in 3.5.3 genoemde motiveringseis, bij de toepassing van art. 242 Rv een in een B2B-relatie bedongen incassobedrag ambtshalve te matigen tot het bedrag dat overeenkomstig art. 2 BIK wordt begroot, indien niet wordt gesteld en bij betwisting aannemelijk wordt gemaakt dat de werkelijke kosten hoger zijn dan dat bedrag".

Ik maak hieruit op dat indien wij in de dagvaarding stellen dat de werkelijke kosten hoger zijn dan het tarief en het is een verstekzaak (de debiteur verschijnt niet), de rechter gehouden is dit hogere tarief toe te wijzen. Er wordt immers geen verweer tegen gevoerd.

Ik kan me voorstellen dat de uitspraak nog vragen bij u opwerpt. Aarzel niet om daarover even te bellen met ons.

Ivo van Rooij

Incasso advocaat bij Van Rooij & Pijnacker Advocaten